Bij het zinvol en succesvol in kunnen zetten van ICT in het onderwijs moet je volgens mij de volgende vier vragen kunnen beantwoorden

  1. Bij welk vak/ ontwikkelingsgebied wil je het ICT-middel inzetten?
  2. Aan welke doelen moet het ICT-middel een bijdrage leveren?
  3. Wat is de meerwaarde van het ICT-middel om deze doelen te bereiken?
  4. Welke organisatorische randvoorwaarden zijn er om dit ICT-middel in te zetten?

Met zinvol bedoel ik: zonder ICT was deze activiteit niet goed mogelijk geweest om te behalen. Met succesvol bedoel ik: de implementatie levert geen onoverkomelijke problemen op.

De vier vragen zorgen er voor dat:

  • ICT geen doel is maar een middel
  • ICT bijdraagt aan de ontwikkeling van kinderen
  • ICT geen speeltje blijft maar een noodzakelijke tool
  • De inzet van ICT voor elke leerkracht behaalbaar is.

De vier vragen sluiten aan bij het TPACK-model (Mishra & Koehler, 2006) waarbij het er om gaat dat je ICT inzet om je didactiek te ondersteunen/ verrijken om de inhoud nog beter over te kunnen dragen. En het sluit aan bij het 4-E model van Collis (2001). Dat model geeft weer hoe “de ervaren meerwaarde van een ICT toepassing en de kans op acceptatie hiervan bepaald wordt door een aantal factoren”:

  • Gewin (educational effectiveness)
  • Gemak (ease of use)
  • Genot (Engament)
  • Omgevingsfactoren (Envirometal variables)

Pas ik de vier vragen toe op het voorbeeld dat ik in deze blogpost beschreef dan luidt het antwoord op de vier vragen als volgt:

  1. rekenen en wiskunde didactiek
  2. het op verschillende niveaus uitleggen van breuken aan een klas
  3. het vlot en visueel kunnen laten zien van verschillende soorten oplossingen
  4. beschikken over een digibord en toegang tot het programma Bordwerk.

Toepassen van de vier vragen zorgt er dus voor dat je ICT doordacht in kunt zetten. Het geeft niet direct antwoord op de vraag: past dit ICT-middel bij mijn visie op onderwijs. Die vraag zou je er als vijfde eventueel nog aan toe kunnen voegen.