Ben je studenten op een lerarenopleiding en gebruik je ICT in je onderwijs? Doe dan mee met de IPON – YEP AWARD 2020. Meer informatie vind je in het bijgevoegde artikel!
Ben je studenten op een lerarenopleiding en gebruik je ICT in je onderwijs? Doe dan mee met de IPON – YEP AWARD 2020. Meer informatie vind je in het bijgevoegde artikel!
Beste collega,
De themagroep ICT en de lerarenopleider van de VELON houdt zich bezig met de integratie van de didactische inzet van ICT in de lerarenopleidingen. Eén van de centrale thema’s in dit proces is op welke wijze de lerarenopleiding en lerarenopleider rolmodel is voor de studenten.
Op het Congres voor Lerarenopleiders in 2015 heeft de themagroep ICT en de lerarenopleider in een sessie met deelnemers het vraagstuk op welke wijze de lerarenopleider rolmodel kan zijn in de inzet van ICT in het onderwijs verkend. De grote verscheidenheid aan antwoorden, maar ook de betrokkenheid van deelnemers bij dit onderwerp, was voor de themagroep reden om verder onderzoek te doen naar dit thema.
Studenten van de lerarenopleiding en lerarenopleiders hebben baat bij rolmodellen in de inzet van ICT in het onderwijs. Er is echter nog weinig zicht op of en hoe lerarenopleiders rolmodellen zijn. Middels een vragenlijst willen we achterhalen in hoeverre lerarenopleiders zichzelf een rolmodel vinden in het gebruik van ICT voor leren en lesgeven.
De vragenlijst bestaat uit de volgende onderdelen:
We stellen het bijzonder op prijs als u uw medewerking wilt verlenen en de vragenlijst wilt invullen. Met het invullen van de vragenlijst bent u ongeveer 15 minuten bezig. De uitkomsten van de vragenlijst zullen worden besproken door de themagroep ICT en de lerarenopleider van de VELON op het Congres voor Lerarenopleiders 2016 in Brussel.
Gegevens in de vragenlijst zal de de themagroep ICT en de lerarenopleider anoniem en vertrouwelijk verwerken.
U kunt de vragenlijst invullen tot en met 15 december 2015. Wilt u meedoen stuur dan een mail naar gerard punt dummer at hu punt nl.
Hartelijk dank voor uw medewerking!
Themagroep ICT en de lerarenopleider van de VELON
Gerard Dummer (Hogeschool Utrecht)
Jeroen Bottema (Hogeschool Inholland)
Jan van der Meij (Universiteit Twente/ELAN)
Amber Walraven (Radboud Docenten Academie)
Simon Rozendal (Noordelijke Hogeschool Leeuwarden)
Maurice Schols (Fontys Lerarenopleidingen Tilburg)
Het integreren van ICT in de lerarenopleiding is een complex proces. In dit artikel beschrijf ik een fictief voorbeeld waarin de stappen staan waarop het proces om ICT te integreren in de lerarenopleiding zou kunnen verlopen. Het artikel is bedoeld als beeldvorming voor opleiders en managers hoe het proces van integratie van ICT in een lerarenopleiding zou kunnen verlopen.
Voorbeeld om ICT te integreren in de lerarenopleiding.pdf by Gerard Dummer
Boeken bestaan inmiddels vijftig jaar. Tijd voor een overzichtsartikel met speciale aandacht voor boeken in het onderwijs. Waarom gebruiken nog niet alle leraren vanzelfsprekend boeken? En hoe kan hier verandering in komen? In dit artikel komt het allemaal aan bod. Plus een verklarende woordenlijst waarin je te weten komt wat het verschil is tussen bookies en nookies.
Hoe kunnen we ICT integreren in de lerarenopleiding? Die vraag stond centraal in de bijeenkomst die ik vandaag heb verzorgd op Driestar Hogeschool. Op uitnodiging van Michel Vaders heb ik verteld welke ervaringen wij hiermee hebben op Hogeschool Utrecht (Pabo Amersfoort).
Het was een bijeenkomst waar we met behulp van de presentatie die ik had voorbereid een mooie discussie hebben gevoerd. Ik had een aantal invalshoeken voorbereid: vanuit een voorbeeldopdracht theoretische concepten toelichten, twee modellen voor ICT-integratie in de lerarenopleiding, vanuit een opleidingsdidactiek nadenken over ICT-integratie en laten zien van praktische voorbeelden van hoe je ICT zou kunnen integreren.
In de bijeenkomst hebben we uiteindelijk gekozen voor de invalshoek van de opleidingsdidactiek en de praktische voorbeelden. Het was voor het eerst dat ik met behulp van een opleidingsdidactiek heb aangegeven hoe je studenten ICT-competent kunt maken. Ik heb hierbij gekozen voor het concern based model van Fuller en Brown. In de presentatie hieronder vind je die op dia 64 tot en met 70. Ik ben benieuwd wat anderen van deze opbouw in opdrachten vinden die aansluiten bij de concerns van de studenten.
De Werkgroep (i.o.) ICT en lerarenopleider nodigt VELON-leden uit die mee willen denken over de consequenties die ICT heeft op jouw als lerarenopleider. De VELON heeft een beroepsstandaard ontwikkeld (http://www.velon.nl/registratie_lerarenopleiders) en een kennisbasis van de lerarenopleider (http://www.velon.nl/registratie_lerarenopleiders). De vraag is of de gedachtengoed die ontwikkeld is onder meer op het gebied van 21e Century Skills (zie: Voogt. J. & Roblin, N. P., 2010) en TPACK (http://www.tpack.nl/) al voldoende is doorgedrongen in de lerarenopleiding in het algemeen en in het bijzonder tot de lerarenopleider in het bijzonder. Als we kijken naar zowel de beroepstandaard als de kennisbasis zouden daar vraagtekens bij gezet kunnen worden.
In een bijeenkomst op 13 juni van 9.30 tot 11.30 worden de beroepsstandaard en de kennisbasis van de lerarenopleiders bekeken in het licht van de theorie rondom ICT. Onder leiding van Dr. J. Voogd (Wetenschappelijke staf van de vakgroep Curriculumontwerp & Innovatie van de Universiteit van Twente; (http://goo.gl/bDPkF) en Dr. Guus Wijngaards (lector e-learning bij de hogeschool InHolland (http://goo.gl/4AA92) wordt hierover een discussie gevoerd met als doel: verbetervoorstellen schrijven voor de beroepsstandaard en toevoegingen doen voor de kennisbasis voor lerarenopleiders.
De bijeenkomst vindt plaats op 13 juni 2012 van 9.30 tot 11.30 uur op PABO van de Hogeschool Utrecht, Locatie Amersfoort. De Nieuwe Poort 21, Amersfoort. Aanmelden? Stuur een mail naar gerard.dummer@hu.nl
Erik Bolhuis en Gerard Dummer
In hun artikel ‘”Welke opleidingsprincipes kunnen worden onderscheiden?” van Korthagen en Buitink (2011) zetten de auteurs 8 opleidingsprincipes op een rijtje:
Deze principes gaan vooral over hoe je de ontwikkeling van de leraar op verschillende manieren kunt stimuleren. Het leren van de leraar in opleiding is hierbij dus vooral het uitgangspunt.
1. theorie-praktijk verbindingsprincipe
Onder dit kopje vallen voor Korthagen en Buitink het “leren op het opleidingsinstituut en op school integreren” principe en opleiden in school/ afwisseling theorie en prakijk. Praktijk is hierbij het uitgangspunt om theorie aan te bieden. Verdiepende reflectie, professionele gesprekken en een aanbod van praktijkgerichte theorie nemen hierin een belangrijke plek in.
2. aansluiten bij de ervaringen en concerns
Korthagen en Buitink noemen hier Fuller en Brown (1975) die de concernontwikkeling van leraren beschrijven:
Aansluiten bij deze concerns en de student verder helpen hierin is dan de taak van de opleider. Korthagen en Buitink geven aan dat andere auteurs ook nog een vijfde concern benoemen namelijk die over de organisatie van de school als geheel. Ze geven ook aan dat niet ieder het er over eens is dat de ontwikkeling van studenten precies volgens deze concerns verloopt.
3. aansluiten bij pre-concepten
Studenten hebben beelden over hoe het onderwijs in elkaar zit omdat ze ervaringen met het onderwijs hebben als leerling zelf zijnde. Bij het aanbieden van theorie is het belangrijk om hiermee rekening te houden omdat er anders een kloof ontstaat tussen theorie en de preconcepten.
4. Praktijktheorie
Studenten moeten niet alleen kennis maken met academische kennis over leren en onderwijs (theorie met een grote T) maar ook met theoretische noties die dichtbij de concrete eigen ervaringen van de studenten staan (theorie met een kleine t; ook wel contextgebonden praktijkkennis of praktijktheorie). Ervaren leren hebben veel praktijkkennis. Die is vaak impliciet. Het helpt beginnende docenten als die praktijkkennis expliciet wordt gemaakt.
5. (Leren) reflecteren)
Reflecteren op het handelen is belangrijk. Schön maakt onderscheid in reflection-on-action (na afloop) en reflection-in-action (tijdens de situatie reflecteren). Reflectie vooraf is ook belangrijk.
Om reflectie betekenisvol te maken helpt het om de reflectiecyclus van Korthagen te doorlopen.
Valkuil hierbij is om direct door te schieten naar oplossingen. Het is belangrijk om in stap 3 ook de verbinding met de theorie te leggen. Waarover studenten reflecteren is door Korthagen vastgelegd in zijn kernreflectie: de omgeving, gedrag, competenties, overtuigingen, beroepsidentiteit en betrokkenheid.
6. Uitgaan van kracht en persoonlijke kwaliteiten
De positieve psychologie geeft aan dat het vooral effectief is om de kwaliteiten (zoals moed, doorzettingsvermogen en betrokkenheid) te focussen. De auteurs halen het broaden-and-build model van Fredickson aan als voorbeeld hiervan. Het is hierbij zaak om voornamelijk positieve feedback te geven.
7. Biografisch perspectief/ reflectie op beroepsidentiteit
Als studenten diepgaander stilstaan bij de eigen identiteitsontwikkeling als leraar heb je het over het biografisch perspectief. Leraren ontwikkelen door levens- en loopbaanervaringen een persoonlijk interpretatiekader: subjectieve onderwijstheorie.
8. Modelling/ teach as you preach
Van lerarenopleiders wordt verwacht dat zij de theorieën over onderwijzen ook toepassen in het opleidingsonderwijs. Dit noemen we het congruentieprincipe. Russell zegt: “How I teach IS the message”. Het leereffect van modelling wordt vergroot als de opleider dit ook expliciet benoemt, ter discussie stelt en onderbouwt met theorie. Dit gebeurt nog door weinig opleiders.
Korte reflectie op deze opleidingsprincipes
De auteurs hebben naar mijn idee waardevolle opleidingsprincipes op een rijtje gezet. Het geef inzicht hoe studenten aan een lerarenopleiding leren en hoe je daar als opleidingsdocent bij aan kunt sluiten. Ik denk dat net zoals ik eerder aangaf bij de verschillende opleidingsdidactieken ook de verschillende opleidingsprincipes op een lerarenopleiding in combinatie voorkomen. Een lerarenopleiding past niet één enkel genoemde opleidingsprincipe toe maar meerdere naast/ na elkaar. Of dat wenselijk is of niet durf ik niet te zeggen.
Literatuur
Korthagen, F. & Buitink, J. (2011). Welke opleidingsprincipes kunnen er worden onderscheiden? Opgehaald op 25 april 2012 op http://www.kennisbasislerarenopleiders.nl/opleidingsdidactiek.html.
In het artikel “Wat is er bekend over de effectiviteit van opleidngsprincipes en – methodieken” beschrijven Tartwijk, Van Veen en Vermunt per opleidingsdidactiek wat bekend is over de effectiviteit. Hieronder geef ik een korte samenvatting van hun bevindingen.
Effectiviteit traditionele didactiek
De effectiviteit hiervan is beperkt. De auteurs halen Darling-Hammond, Hammernes en hun collega’s aan die stellen dat coherentie en consistentie belangrijk zijn voor de effectiviteit van de opleidingen. Opleidingen met een traditionele didactiek kent dit niet.
Effectiviteit casusgerichte didactiek
De auteurs halen Grossman (2005) aan die onderzoek noemt waarin duidelijk wordt dat werken met casusses een positief effect kan hebben “op het vermogen van aanstaande docenten om onderwijssituaties te analyseren.” Ook microteaching is een effectief middel. Kijken naar een leraar die voordoet wat geoefend moet worden is net zo effectief als het zelf doen. Feedback is hierbij een belangrijk middel.
Effectiviteit van concerngestuurde didactiek
Reflecteren is een belangrijk aspect bij deze didactiek. Mits zorgvuldig aangeleerd en begeleid kan reflectie zinvol zijn. Reflecteren op succeservaringen geeft positieve effecten op de ontwikkeling van aanstaande docenten Hierbij halen de auteurs Jansen, de Hullu & Tiggelaar (2008) aan.
Effectiviteit competentiegerichte didactiek
De auteurs maken naar mijn idee niet duidelijk of competentiegericht opleiden effectief is. Ze halen onderzoek aan waarin duidelijk wordt dat je de ontwikkeling van studenten goed zichtbaar kunt maken met portfolio’s (binnen het medisch onderwijs). Ook geven ze aan op wat voor manier studenten reflecteren in portfolio’s: weinig gericht om situaties en ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan beter te begrijpen.
Maar volgens mij wordt daarmee de effectiviteit van deze opleidingsdidactiek nog niet aangetoond.
Effectiviteit leergemeenschappen en meesterschapgerichte didactiek
Het doen van praktijkgericht onderzoek is een belangrijk aspect binnen deze didactiek. De auteurs halen Grossman (2005) aan die zegt dat er nog geen grootschalig onderzoek is dat laat zien dat het zelf doen van onderzoek bijdraagt aan de kwaliteit van leraren.
Effectiviteit van begeleid lesgeven in de praktijk
Belegeid lesgeven is van groot belang om het beroep te leren, zeggen de auteurs. Het effect van de praktijkschok wordt verminderd als de studenten geleidelijk worden ondergedompeld in de lespraktijk en steeds meer verantwoordelijkheid krijgen. Praktijk en theorie moeten hierbij op een doordacht manier aan elkaar worden gekoppeld.
De auteurs geven aan tot slot aan dat er “nog relatief weinig harde evidentie is over het effect van lerarenopleidingen en dat er bovendien nog veel onduidelijkheid bestaat over hoe effecten moeten worden vastgesteld. In het rapport van de National Research Counsil (2010) hebben de onderzoekers het volgende model opgenomen:
Dit model laat zien dat er verschillende oorzaken zijn die de leerlingresulaten (student outcomes) beïnvloeden. De lerarenopleiding (teacher preparation) is maar een aspect naast bijvoorbeeld leerlingkenmerken en werkplekkenmerken. Wat de beste manier is om de effectiviteit te meten is nog niet helder.
Literatuur
Committee on the Study of Teacher Preparation Programs in the United States; National Research Council (2010). Preparing Teachers: Building Evidence for Sound Policy. Opgehaald op 24 april 2012 van http://www.nap.edu/catalog.php?record_id=12882.
Tartwijk, J. van, Van Veen, K., Vermunt, J. (2011). Wat is bekend over de effectiviteit van opleidingsprincipes en -methodieken? Opgehaald op 24 april 2012 van http://www.kennisbasislerarenopleiders.nl/opleidingsdidactiek.html.
In mijn vorige post schreef ik over de oratie van Vermunt die 8 verschillende opleidingsdidactieken onderscheidde:
In deze post wil ik hier kort op reflecteren.
Opleiden voor de praktijk
In mijn vorige blogpost schreef ik dat Vermunt stelt dat wat een student in een lerarenopleiding moet leren afhankelijk is van het onderwijs waarvoor hij wordt opgeleid. Vermunt noemt hierbij verschillende visies die in het voortgezet onderwijs te vinden zijn. Ik gaf hierbij ook aan er in het basisonderwijs ook verschillende visies op onderwijs zijn geformuleerd.
Het zou voor een lerarenopleiding een flinke puzzel zijn om studenten voor te bereiden op alle verschillende onderwijsstromingen die bestaan. Dit is naar mijn idee onmogelijk. In de tijd die de lerarenopleiding heeft lukt het niet om studenten optimaal op elke onderwijsstroming voor te bereiden. Een lerarenopleiding kan studenten wel kennis geven over de verschillende onderwijsvisies die bestaan. Maar kennis is maar een deel van wat nodig is om leraren voor te bereiden.
Vermunt geeft echter niet aan dat een student op alle typen onderwijs moet worden voorbereid maar op het type waarvoor hij wordt opgeleid. Dat is echter nog steeds lastig. Een student weet niet op welke school hij na de lerarenopleiding komt te werken. Als een student stage loopt op een school die leerstofgericht is, kan het best voorkomen dat een student later komt te werken op een school die meer themagericht is.
Hoe groot is dit probleem precies? Ik denk dat het nog enigszins meevalt. Het grootste gedeelte van de scholen waar onze studenten stagelopen valt in de categorie leerstofgericht en procesgericht. Een klein percentage valt onder de vernieuwingsscholen:
In totaal zijn er 874 scholen die je dus zou kunnen scharen onder het kopje vernieuwingsscholen. Nederland telt ongeveer 7500 basisscholen (bron: CBS). Het aantal vernieuwingsscholen is dus daarmee 11,65 procent. Lerarenopleiding basisonderwijs leiden dus voor bijna 90 procent op voor scholen die niet van een uitgesproken onderwijsvernieuwingsconcept uitgaan.
Als je antwoord geeft op de stelling dat wat een student in een lerarenopleiding moet leren afhankelijk is van het onderwijs waarvoor hij wordt opgeleid dan moet een student dus vooral worden voorbereid op het lesgeven in reguliere traditionele basisscholen die leerstofgericht en procesgericht zijn.
Opleidingsdidactieken
Vermunt onderscheid 8 verschillende opleidingsdidactieken. Daarmee lijkt het alsof een opleiding volledig ingericht is volgens 1 bepaalde type opleidingsdidactiek. Volgens mij is dit niet het geval. Volgens mij bestaan er in een opleiding verschillende opleidingsdidactieken naast elkaar. Wel zal er waarschijnlijk 1 bepaald type opleidingsdidactiek overheersen.
Als ik onze eigen opleiding als uitgangspunt neem dan zie ik dat terugkomen. De opzet van onze opleiding is competentiegericht. Leidraad in de toetsing zijn de competenties die zijn afgeleid van de SBL-competenties. Daarnaast heeft ons curriculum ook kenmerken van de traditionele didactiek (onder andere onder invloed van de invoering van de kennisbases), casusgerichte didactiek (gebruik van digitale casussen bij het vakgebied RWD), concerngestuurde didactiek (studenten maken leervragen of onderwerpen die ze tegenkomen in de praktijk), leergemeenschappen (studenten werken in leerkringen aan praktijkgericht onderzoek) en opleiden in de school (we hebben een samenwerkingsverband met academische basisscholen).
De vraag welke opleidingsdidactiek het meest effectief is, is daarom volgens mij op opleidingsniveau moeilijk te beantwoorden. Een opleiding verenigt verschillende didactische aanpakken in zich. Die didactische aanpakken moeten, naar mijn idee, wel op elkaar zijn afgestemd en gezamenlijk zijn afgesproken. Ik denk dat het gezamenlijk afspreken van een opleidingsdidactiek zorgt voor transparantie richting studenten. Studenten weten wat er van hen wordt verwacht en hoe ze moeten studeren.
Als je de effectiviteit van een opleidingsdidactiek wilt meten moet je volgens mij je richten op specifieke onderdelen in het curriculum en die relateren naar het grotere geheel. Is het speficieke onderdeel in lijn met de algehele opleidingsdidactiek? Of wijkt die daar juist van af? Wordt er van studenten binnen het specifieke onderdeel andere studievaardigheden verwacht? Of bouwen die voort op wat een student elders in de opleiding heeft geleerd?
Tot slot. De meeste opleidingen zijn in meer of mindere mate overgegaan naar het competentiegericht opleiden. Deze manier van opleiden komt niet overeen met de manier waarop leerlingen op de meeste basisscholen leskrijgen. Dat lijkt me ook niet heel erg. Een HBO-opleiding stelt immers andere eisen aan de afgestudeerden dan een basisschool. Een HBO-opleiding moet onder andere voldoen aan de Dublin-descriptoren. Een basisschool richt zich op de kerndoelen. Dit lijkt een open deur maar het is naar mijn idee goed om te benadrukken dat hoe een leraar wordt opgeleid iets anders is dan wat hij moet leren om les te kunnen geven op de basisschool.
In zijn oratie Docenten van deze tijd: Leren en laten leren, onderscheid Vermunt 8 opleidingsdidactieken voor de lerarenopleidingen:
Vermunt geeft aan dat van een docent van deze tijd veel wordt verwacht en dat er verschillende didactieken zijn om hem om zijn taak voor te bereiden. Er wordt veel van een docent verwacht omdat de verhouding tussen leerling en leerkracht is veranderd, de populatie leerlingen diverser is geworden (achtergronden en capaciteiten) en de rol van de leraar door de opkomst van technologie is veranderd. Het onderwijs is ook veranderd. Vermunt onderscheid 8 type onderwijs op basis van zelfstandigheid, eigen initiatief en verantwoordelijkheid: traditioneel onderwijs, opdracht gestuurd onderwijs, probleemgestuurd onderwijs, projectonderwijs, zelfgestuurd specialisatieleren, competentiegericht onderwijs en autodidactisch onderwijs. Opdracht gestuurd onderwijs zie je terug in de Tweede Fase en het studiehuis, in het VMBO werkt men met projectonderwijs en in het MBO en HBO doet competentiegericht zijn intrede.
De verschillende vormen van onderwijs stellen andere eisen aan docenten: uitleggen, het leren sturen, motiveren (in het traditioneel onderwijs), maken van opdrachten, feedback geven, coachen, leerlingen activeren (in het opdrachtgestuurd onderwijs), tutor zijn, vaardigheidstrainer, -beoordelaar, probleemontwerper en blokcoördinator (in het probleemgestuurd onderwijs), projectgroepen begeleiden, samenwerking in groepen coachen, om kunnen gaan met meeliftgedrag (in het projectonderwijs), studieloopbaanbegeleider, competentiemeter, assessor, professionele groeiconsul (in het competentiegericht opleiden), mentor zijn, portfoliobegeleider, authentieke toetsenmaker en concerns van leerlingen verhelderen (in duale trajecten).
Vermunt stelt dat wat een student in een lerarenopleiding moet leren afhankelijk is van het onderwijs waarvoor hij wordt opgeleid. Vermunt richt zich hierbij vooral op de lerarenopleider die wordt opgeleid voor het voortgezet onderwijs blijkens de voorbeelden die hij geeft. Dat is jammer want ook voor de student die wordt opgeleid voor het basisonderwijs is zo’n rijtje te maken. Studenten krijgen te maken met scholen die nog redelijk traditioneel klassikaal werken tot en met scholen waarin leerlingen zelf hun eigen leerdoelen mogen stellen. Ahlers en Vreugdenhil zetten in hun boek De basisschool (2006) een vergelijkbaar rijtje neer: leerstofgericht, procesgericht, themagericht, situatiegericht en interessegericht.
Kenmerken van de verschillende opleidingsdidactieken
Traditionele didactiek
Casusgerichte didactiek
Concerngestuurde didactiek
Competentiegerichte didactiek
Leergemeenschappen
Meesterschapgerichte didactiek
Informeel leren
Opleiden in school
Welke opleidingsdidactiek is nu het meest effectief?
Vermunt gaat op deze vraag in door aan te geven dat het probleem is dat je moet kijken hoe de opbrengsten geconceptualiseerd moeten worden. Moet je bijvoorbeeld (in lijn met evidence-based education) kijken of studenten die zijn opgeleid om te werken met portfolio’s leerlingen hogere CITO-scores laten halen dan studenten die niet op die manier zijn opgeleid. Vermunt haalt Grossman (2005) die stelt dat het onderzoek naar de didactiek van het opleiden van leraren nog in de beginfase verkeert. Grossman noemt als indicatoren: verandering in specifieke onderwijsvaardigheden, veranderingen in percepties, veranderingen in kennis en opvattingen, in reflectievaardigheden, houding ten aanzien van de opleidingsvorm.
Leren van docenten als uitgangspunt voor de opleidingsdidactiek
Als je weet hoe leraren leren dan weet je ook hoe je leraren moet opleiden. Er is nog niet zo heel veel bekend over hoe leraren leren. Vermunt haalt verschillende onderzoeken die hier wel een licht op laten schijnen. Bijvoorbeeld Oosterheert (en Donche) die stelt dat alle docenten toepassingsgericht zijn in hun leren maar hier weer in verschillen: overlevingsgericht (vinden dat veel lesgeven leidt tot het leren van het vak), reproductieve docenten in opleiding (veel uitproberen en kijken wat werkt) en betekenisgerichte docenten (ontwikkelen van referentiekader, hun inzichten in leren en onderwijzen).
Diepteverwerking van leren vindt bij leraren, volgens Zanting, als volgt plaats: leraren in opleiding verwoorden hun eigen opvattingen, achterhalen de praktijkkennis van de mentor en bestuderen de theorie. Ze vergelijken deze drie bronnen en trekken hieruit hun conclusies voor eigen handelen en/ of de persoonlijke theorie.
In ander onderzoek (Manservelder-Longayaroux, Beijaard en Verloop) is gekeken naar de diepteverwerking en zelfsturing van het leren. Uit onderzoek naar porfolio’s blijkt dat van de zes type leeractiviteiten (herinneren, evalueren, kritisch verwerken, diagnosticeren en reflecteren) er vooral in werd gezet op herinneren en evalueren. Slechts zeven procent had betrekking op diepteverwerking en zelfsturing.
Vermunt haalt ook onderzoek aan dat gedaan is naar het leren van ervaren docenten. Van Eekelen stelt dat de meeste leerervaringen van ervaren docenten niet van te voren waren ingepland. Lezen en leren door refleceren kwamen het minste voor. Het meest waren leren van anderen en leren door te doen. In een groter onderzoek van het NWO wordt het leren van docenten als volgt ingedeeld:
Op basis van haar onderzoek geeft Oosterheert aan docenten in opleidingen op verschillende manieren te ondersteunen. Overlevingsgerichte docenten in opleiding hebben baat bij kleine opdrachten en directe feedback. Belangrijk is om succeservaringen in te bouwen. Voor reproductiegerichte docenten in opleiding geldt: ondersteunen bij kritischer staan tegenover eigen waarneming en eigen denken daarover. Betekenisgerichte docenten in opleiding (gericht op externe sturing) hebben ondersteuning nodig bij het leren zelf betekenis te verlenen aan de werkelijkheid. Tenslotte zijn zelfsturende betekenisgerichte docenten in opleiding gebaat bij een faciliterende en flexibele leeromgeving met ruimte voor interessegestuurde verdieping.
Visie van Vermunt zelf
Vermunt geeft aan dat hij een voorstander is van een systematische en geleidelijke opbouw in complexiteit van de leertaken die docenten krijgen. Ook is hij voor een systematische en geleidelijke opbouw in de zelfstandigheid waarmee docenten de leer- en werktaken die ze krijgen moeten uitvoeren. Ook pleit hij er voor dat in elke opleiding en scholen van docenten de studie van het leren van leerlingen de belangrijkste plaats inneemt.
Literatuur
Vermunt, J.D.H.M. (2006). Docent van deze tijd: Leren en laten leren. opgehaald op 12 april van http://igitur-archive.library.uu.nl/ivlos/2007-0105-200145/UUindex.html.
Vreugenhil, K. Ahlers, J. (2006). De basisschool. Twello: Van Tricht uitgeverij