Didactiek - werkvormen

Je kunt Google Earth op verschillende manieren inzetten in het onderwijs. Bij het bespreken van werkvormen kun je verschillende indelingen gebruiken. Bijvoorbeeld de indeling zoals Hoogeveen en Winkels (2005) die aanhouden in het Didactisch werkvormenboek.Zij maken onderscheid in de volgende werkvormen: Instructievormen, Interactievormen, Opdrachtvormen, Samenwerkingsvormen/ samenwerkend leren, Spelvormen.

We kiezen hier voor een eenvoudigere indeling die beter past bij het doel van deze website:

  • Google Earth tijdens de introductie en instructie
  • Google Earth tijdens de verwerking
  • Google Earth tijdens de afronding

Introductie en instructie

Het doel van een introductie is om duidelijk te maken wat de doelen van de les zijn, voorkennis bij leerlingen te activiveren en leerlingen te motiveren. Google Earth kan op verschillende manieren bijdragen aan een introductie. We bespreken hier de manier waarop Google Earth kan bijdragen aan het duidelijk maken van de doelen van de les en het activeren van voorkennis.

doelen van de les en voorkennis activeren

De voorkennis over een onderwerp kun je activeren door vragen te stellen naar aanleiding van wat te zien is in Google Earth over het specifieke onderwerp. Een mooi schema hiervoor geeft Blokhuis. Hij haalt Haubrich aan die een opsomming geeft voor het bekijken van beelden. Deze stappen zijn ook te gebruiken in de verwerkingsfase.

In het schema hieronder is bij elke stap een Google Earthvoorbeed op genomen. Je kunt elk voorbeeld bekijken zodat je een idee krijgt hoe je dit zelf ook kunt toepassen.

Stappen
Vaardigheden
Onderzoeksvragen algemeen
1) Bekijken
De kinderen nemen de tijd om de foto nauwkeurig te bekijken.
De kinderen geven nog geen respons
2) Benoemen
Ze noemen de juiste begrippen bij de delen op de foto
Wat zie je op de foto? Wat neem je waar?
3) Tellen en schatten
Ze geven aantallen, afstanden, hoogte en diepte bij benadering aan
Hoeveel dingen staan op de foto? Van dit en van dat? Hoe hoog is dat? Hoe lang is dit? Hoe diep is zus? Hoe breed is zo?
4) Beschrijven
Ze leggen verbanden tussen de elementen op de foto. Ze groeperen de verschijnselen.
Welke verschillende dingen zie je? Welke kenmerken ontdek je?
5) Vergelijken
De kinderen vergelijken de elementen op de foto met andere foto's of hun eigen omgeving.
Zie je dat wel vaker? Heb ik dat in mijn eigen omgeving ook gezien?
6) Lokaliseren
Ze bepalen op basis van de informatie op de foto waar deze is/kan zijn gemaakt.
Waar is de foto gemaakt? Waar ongeveer zie je dit?
7) Verklaren
De kinderen leggen zinvolle verbanden tussen de onderlinge verschijnselen op de foto
Wat hebben de dingen op de foto met elkaar te maken? Waarom is het daar?
8) Complementeren
Ze leggen zinvolle verbanden tussen elementen op de foto en andere informatie
Waarom is het daar? Is dat vaker zo?
9) Beoordelen
De kinderen gebruiken de info uit de foto om zich een oordeel te vormen.
Wat vind ik er van? Wat vind ik goed/ slecht of mooi/ lelijk?
10) Verifiëren
Ze zoeken aanvullende informatie en meningen om hun eigen standpunt kritisch te bekijken en/ of te onderbouwen
Wat vinden anderen ervan? Denk ik er nu nog steeds zo over?