Gerard Dummer

Alles over Onderwijs en ICT.

Browsing Posts published in november, 2010

In de tijd dat we praten over web 2.0, 3.0 en 4.0 is het volgens mij goed om eens te kijken naar web 0.0. Oftewel het offline web waarin we voor de tijd van internet leefden. En eens te kijken hoe social media zich in die tijd gedroegen. Niet dat het niet goed zou gaan met alle ontwikkelingen tot nu toe maar gewoon om nog eens op een rijtje te zetten hoe zaken zich hebben ontwikkeld. Hieronder een opzetje.

In verschillende presentaties wordt gesproken over de overgang van web 1.0 naar web 2.0. Daarbij wordt dan aangegeven dat bij web 1.0 informatie online komt en dat bij web 2.0 personen online komen. Een mooie samenvatting van veel ontwikkelingen die hier onder vallen, vind ik. Web 3.0 heeft als kenmerk dan dat zaken beter op elkaar worden afgestemd en bij web 4.0 is het zover dat het internet met ons mee kan denken.

Maar hoe ziet dan web 0.0 eruit? en van welke social media maakten we toen gebruik? Web 0.0 heeft volgens mij als kenmerk dat het van fysieke lokale netwerken gebruik maakt, die plaats en tijd afhankelijk zijn. In het netwerk zijn plaatsen en personen belangrijk. Plaatsen waar personen elkaar kunnen ontmoeten, ontspannen, werken en waar ze informatie kunnen halen.
Kenmerkende plaatsen voor ontmoeting zijn de straat, het café, de speeltuin, het park, thuis bij jezelf of bij vrienden. Kenmerkende plaatsen voor ontspanning zijn de discotheek, het theater en de bioscoop. Kenmerkende plaatsen voor werken zijn winkels, fabrieken en kantoren. Kenmerkende plaatsen van informatie zijn scholen en bibliotheken.
Op die verschillende plaatsen in het web 0.0 maken mensen gebruik van verschillende (social) media. Media die het mogelijk maken om te ontmoeten, ontspannen, werken en informatie ophalen. Meest gebruikte waarschijnlijk is de directe communicatie door middel van spraak waarbij twee of meer personen zich in dezelfde ruimte bevinden en door middel van hun stem ideeën, standpunten, meningen, gedachten enzovoort uit wisselen. Een ander veel gebruikt medium is schrift en beeld. Door middel van geschreven teksten, pictogrammen, foto’s, video’s wordt een boodschap overgedragen aan de ander. Een voorbeeld hiervan in de bibliotheek zijn de kaarten op de kop van de boekenrekken waarop staat welke boeken in het rek te vinden zijn. Een handig sorteermiddel waarmee je snel je weg vindt in de wereld van web 0.0.

Speciale aandacht in de web 0.0 wereld is er voor de jongeren. Zeker op het moment dat ze overlast veroorzaken op het moment dat ze zich vervelen (de zogenaamde hangjongeren). Ze nemen de openbare ruimte dan in beslag op een manier die afwijkt van hoe volwassenen dat doen…

Volgens mij valt er nog wel meer te schrijven over web 0.0 en de sociale media die we in die tijd gebruikten. Ben benieuwd hoe anderen hier over denken.

Prezi leent zich goed om relaties tussen delen en gehelen uit te leggen, bedacht ik een tijdje geleden. Als voorbeeld hiervan heb ik op een eenvoudige manier de waterkringloop in beeld gebracht.

Het is een eenvoudig voorbeeld waarbij de tekst enigszins grofkorrelig in beeld komt maar het idee is volgens mij wel duidelijk. Heeft anders nog ideeën voor het in beeld brengen op deze manier van deel-geheel relaties?

Die vraag krijg ik vaak van studenten. Eerste, tweede, derde en vierdejaars studenten willen weten of ze ICT op de juiste manier hebben toegepast. Het antwoord op die vraag is voor mij afhankelijk van het jaar waarin de studenten zitten. Ik verwacht meer van een vierdejaars student dan van een eerstejaars student.
De vraag is daarbij natuurlijk hoe ik bepaal wat voldoende is voor een eerstejaars en wat voldoende is voor een vierdejaars. De werkwijze die ik daarbij kies is, naar mijn idee, redelijk eenvoudig. Ik kijk namelijk naar de algemene eisen die aan een student worden gesteld in dat jaar en koppel hier ICT aan. Hoe gaat dat in zijn werk in de praktijk? Uitgangspunt hierbij zijn de volgende zaken: studenten moeten werken aan de Kennisbasis ICT, studenten moeten bewijzen maken die aansluiten bij de competenties zoals we die voor elk jaar hebben geformuleerd, studenten moeten in elk assessment laten zien dat ze met ICT zijn bezig geweest.

Kennisbasis ICT
Tot nu toe werkten wij met de ICT-competenties zoals die in de Pabotool beschreven zijn. Vanaf het volgende semester gaan we werken met de Kennisbasis ICT zoals die door ADEF is geformuleerd. Wel met de aantekening dat ik deze nog niet compleet vind en die ik daarom heb aangevuld met de modellen zoals ik dat in vorige posts hebben laten zien.

Bewijzen maken die aansluiten bij de competenties
We hebben als opleiding een competentiegericht curriculum. Dat houdt in dat studenten werken aan de SBL-competenties. Hiervan is een vertaling gemaakt naar onze eigen opleiding en zijn deze op vier niveaus uitgewerkt (opleidingsbekwaam, beroepstakenbekwaam, werkplekbekwaam en startbekwaam.
De zeven SBL-competenties zijn: interpersoonlijk, pedagogisch, vakinhoudelijk en didactisch, organisatorisch, samenwerken met collega’s, samenwerken met de omgeving en reflectie en ontwikkeling.

Laten zien dat ze aan ICT hebben gewerkt
Studenten maken voor hun assessment verschillende producten (bewijzen). In het eerste en tweede jaar zijn dit bewijzen die verschillende competenties aantonen (in het eerste jaar losse competenties en in het tweede jaar al meer competenties in samenhang) en waarbij de student gebruikt maakt van de vakspecifieke criteria. Ze leggen ook een leergebieddossier aan waarin ze voor de verschillende vakken moeten laten zien wat ze gedaan hebben. In deze onderdelen laten studenten zien hoe ze aan ICT hebben gewerkt. In het derde en vierde jaar komen daar de leervragen en de onderzoeken die studenten doen bij. ook maken de studenten een groepsoverzicht en groepsplan waarmee ze leerlingen in beeld krijgen en op niveau kunnen bedienen.  In de bewijzen, leervragen en/ of onderzoeken moeten studenten aantonen dat ze ICT hebben toegepast.

Hoe gaat dit dan precies in zijn werk? Ik werk dit hieronder per jaar uit.

Jaar 1

Een student heeft ICT toegepast en wil dit opvoeren als bewijs in het assessment van het eerste jaar. De eerste vraag die dan gesteld wordt, is: aan welk onderdeel van de Kennisbasis ICT heb je hiermee gewertk? De tweede vraag luidt: Op welke manier sluit je hiermee aan op de competenties die getoetst worden in het assessment? De derde vraag is: Hoe heb je ICT verbonden aan een vak dat je hebt gegeven?

Idealiter zou het antwoord er van een student er dan bijvoorbeeld zo uit kunnen zien.

Ik heb een les gegeven waarbij ik gebruik heb gemaakt van ICT in de inleiding en verwerking. Het was een les aardrijkskunde waarbij ik in de inleiding het digibord heb gebruikt met het programma Google Earth en de leerlingen daarna aan het werk heb gezet met een webwandeling. In de inleiding heb ik met behulp van het programma Google Earth de voorkennis geactiveerd over het onderwerp dat aan bod kwam en heb aardrijkskundige begrippen behandeld zodat ik tegemoet kwam aan de eerste stap uit de geografische vierslag (waarnemen). Als verwerkingsvorm heb ik de webwandeling ingezet omdat ik leerlingen actief de begrippen wilde laten verwerken.

Ik heb hiermee gewerkt aan de Kennisbasis ICT aan de onderdelen Algemene didactiek (voor aanvang van een les de benodigde ICT middelen op juiste werking getest heeft), Presenteren (een digitaal schoolbord effectief en efficiënt kan gebruiken bij diverse didactische werkvormen),  Individueel werken (ICT optimaal en gericht integreren binnen de verschillende vakgebieden). Ik werk hiermee aan competentie 3 waarin de vakinhouden en didactiek centraal staan. ik heb ICT verbonden aan het vak aardrijkskunde waarbij ik rekening heb gehouden met de geografische vierslag en het niveau van kaartvaardigheden van mijn groep.

 Jaar 2

Een student heeft ICT toegepast en wil dit opvoeren als bewijs in het assessment van het tweede jaar. De eerste vraag die dan gesteld wordt, is: aan welk onderdeel van de Kennisbasis ICT heb je hiermee gewertk? De tweede vraag luidt: Op welke manier sluit je hiermee aan op de competenties die getoetst worden in het assessment? De derde vraag is: Hoe heb je ICT verbonden aan een het onderwijs dat je hebt gegeven?

Idealiter zou het antwoord er van een student er dan bijvoorbeeld zo uit kunnen zien.

Ik heb een project uitgevoerd waarin ik in de verschillende fasen van het project ICT heb toegepast. Tijdens de inleiding heb ik samen met de leerlingen een woordspin gemaakt op het digibord, daarna mocht een deel van de kinderen met behulp van een webquest zich verdiepen in een van de onderwerpen. Zij hebben als eindproduct een artikel geschreven. Een ander deel van de klas heeft de informatie vewerkt in een documentaire. We hebben ook nog gemaild met een expert die veel over het onderwerp wist. Alle producten zijn uiteindelijk op onze klassenweblog gezet. Door middel van de woordspin heb ik de voorkennis geactiviteerd van de leerlingen en heb ik gezamenlijk ideeën verkend om verder in te verdiepen. Ik sluit daarmee aan op algemeen onderwijskundige principes zoals die naar voren komen in het DI-model. Ook heb ik met de woordspin gewerkt aan de eerste stap uit het Big6 model waarmee ik aandacht besteed aan de informatievaardigheden van leerlingen en hen zodoende mediawijs maak. Daarna heb ik door middel van de verschillende verwerkingsopdrachten rekening gehouden met de verschillende leerstijlen en intelligenties van de kinderen in mijn klas. Ik betrek op die manier ook inhouden uit het vak Nederlands (zakelijk stellen) en beeldende vorming (videobewerking) bij mijn project. De weblog biedt voor de klas een mooi overzicht van de activiteiten die we gedurende het hele jaar hebben gedaan en hier kunnen we op het eind van het jaar op reflecteren.

Ik heb hiermee gewerkt aan de kennisbasis ICT op de volgende manier: Informatievaardigheden (voor leerlingen geschikte en betrouwbare digitale leerbronnen kan selecteren, passend bij hun leeftijd, sociaal-emotionele en morele ontwikkeling;  leerlingen kan leren om informatie doelmatig en doeltreffend te zoeken en te vinden; de student kent het begrip mediawijsheid en kan leerlingen hierin begeleiden). Algemene didactiek (ICT middelen in verschillende, daarvoor geschikte, onderwijssituaties/-activiteiten kan gebruiken en zijn keus kan beredeneren onder andere vanuit de behoeften en uitdagingen van de kennissamenleving; digitale leermiddelen kan inzetten om leerlingen te motiveren en stimuleren;  rekening houdt met verschillen in niveau, interesse, leerstijl en werktempo van leerlingen bij het geven van opdrachten. Presenteren (een digitaal schoolbord effectief en efficiënt kan gebruiken bij diverse didactische werkvormen). Samenwerken en communiceren (zijn leerlingen de regels van verantwoorde elektronische communicatie – één op één en in groepen – kan bijbrengen; kan omgaan met diverse (a)synchrone manieren om een expert op afstand in te zetten). Individueel werken ((educatieve) programma’s kent en gebruikt voor individueel werken;  ICT optimaal en gericht kan integreren binnen de verschillende vakgebieden. Begeleiden en evalueren (zijn leerlingen kan begeleiden bij het gebruik van internet zodat leerlingen in staat zijn relevante informatie te vinden en te beoordelen op kwaliteit en betrouwbaarheid; leerlingen kan begeleiden bij het onderzoek doen naar en analyseren van onderwerpen met behulp van een digitale leeromgeving; ICT kan gebruiken om metacognitie tot stand te brengen en het leren van elkaar te stimuleren, bijvoorbeeld in een digitaal portfolio of een weblog;

Ik sluit hiermee aan op de competenties die getoetst worden in het assessment. Ik werk aan competentie 3 en voer die in samenhang met competentie 4 uit door het uitvoeren een project. In het project hou ik rekening met de eisen die gesteld zijn vanuit onderwijskunde en wereldoriëntatie. Bij de verwerking van de webquest houdt ik rekening met de eisen die vanuit Nederlands zijn gesteld aan het schrijven van zakelijke teksen. Bij het maken van de documentaire kijk ik naar de eisen die hier vanuit beeldende vorming aan worden gesteld.

Jaar 3

Een student heeft ICT toegepast en wil dit opvoeren als bewijs in het assessment van het derde jaar. De eerste vraag die dan gesteld wordt, is: aan welk onderdeel van de Kennisbasis ICT heb je hiermee gewertk? De tweede vraag luidt: Op welke manier sluit je hiermee aan op de competenties die getoetst worden in het assessment? De derde vraag is: Hoe heb je ICT verbonden aan een het onderwijs dat je hebt gegeven?

Idealiter zou het antwoord er van een student er dan bijvoorbeeld zo uit kunnen zien.

Ik loop dit jaar bij de kleuters en heb me verdiept met behulp van een leervraag in het onderwerp beginnende geletterdheid omdat ik merkte naar aanleiding van mijn groepsoverzicht dat leerlingen in mijn groep hier op uitvallen. Ik heb daarom het onderwerp beginnende geletterdheid verder uitgediept en gekeken op welke manier ik hier ICT bij kan inzetten. Ik heb hiervoor een lessenserie ontwikkeld waarbij ik verschillende middelen inzet die tegemoet komen aan de ontwikkeling van de beginnende geletterdheid. Voor ICT heb ik ervoor gekozen om met de kinderen een digitaal letterboek te maken waarin ze voorwerpen fotograferen die beginnen met een specifieke letter.

In een andere leervraag heb ik gekeken naar rekenen bij de kleuters en specifiek naar begrippen die te maken hebben met het ruimtelijk inzicht omdat uit de toetsen, die ik heb bekeken voor het groepsoverzicht, blijkt dat ze dat nog moeilijk vinden. Ook hier heb ik verschillende middelen ingezet die het ruimtelijk inzicht versterken. Zo heb ik de fotocamera gebruikt waarmee ze de begrippen in beeld konden brengen.

In mijn onderzoek (dat op schoolniveau moet worden uitgevoerd) heb ik gekeken hoe de educatieve software voor spelling en rekenen effectiever ingezet kan worden in de middenbouw. Leraren merken dat ze dit nog niet goed in de vingers hebben.

Ik heb hiermee gewerkt aan de Kennisbasis ICT op de volgende manier: Professionele attitude, instrumentele vaardigheden, algemene didactiek, individueel werken, begeleiden en evalueren en toetsen. De competenties waar ik aan heb gewerkt zijn: competentie 2, 3, 4, 5, 6 en 7. De vakken waarmee ik bezig ben geweest zijn Rekenen, Nederlands, Onderwijskundig en Pedagogiek en Onderzoeksvaardigheden.

Jaar 4

Een student heeft ICT toegepast en wil dit opvoeren als bewijs in het assessment van het vierde jaar. De eerste vraag die dan gesteld wordt, is: aan welk onderdeel van de Kennisbasis ICT heb je hiermee gewertk? De tweede vraag luidt: Op welke manier sluit je hiermee aan op de competenties die getoetst worden in het assessment? De derde vraag is: Hoe heb je ICT verbonden aan een het onderwijs dat je hebt gegeven? De vierde vraag luidt: op welke manier sluit het gebruik van ICT binnen je onderwijs aan bij de visie op onderwijs die je hebt ontwikkeld in de loop van de vier jaar?

Idealiter zou het antwoord er van een student er dan bijvoorbeeld zo uit kunnen zien.

Ik heb een pedagogisch groepsoverzicht en groepsplan gemaakt omdat de sfeer in de klas nog niet in orde was. Ik heb voor muziek een leervraag uitgewerkt omdat ik hier zelf nog te weinig mee gedaan heb en er op school te weinig aandacht voor is. Ik heb ook een leervraag uitgewerkt voor bewegingsonderwijs omdat ik vorig jaar de specialisatie bewegingsonderwijs heb gevolgd en me nog meer wilde toeleggen op differentiatie. Tot slot heeft de school mij gevraagd om te kijken naar het gebruik van digiborden in de onderbouw.

In het pedagogisch groepsoverzicht en groepsplan heb ik zowel gekeken naar de interactie tussen kinderen in de klas als ook online. Leerlingen uit mijn klas zitten namelijk na schooltijd veel op internet en ik wil weten wat ze daar doen. Als onderdeel van het verbeteren van de sfeer in de klas heb ik daarom een lespakket gebruikt dat ingaat op de gevolgen van digitaal pesten.

Voor de leervraag muziek heb ik de methode van school (die wel aanwezig was maar niet werd gebruikt) bekeken en lessen die hierin stonden verrijkt met ICT-opdrachten. Voor één les bijvoorbeeld waarin het ging over de invloed van muziek op de sfeer heb ik de leerlingen een kort filmpje laten maken waaronder ze steeds een ander soort muziekje moesten zetten.

In de leervraag voor bewegingsonderwijs heb ik gekeken hoe ik video als reflectiemiddel kon inzetten voor leerlingen die moeite hebben met samenspelen tijdens een balspel.

Voor mijn onderzoek naar het gebruik van digiborden in de onderbouw heb ik me verdiept in de verschillende soorten digiborden, voor en nadelen daarvan op een rijtje gezet als het gaat om gebruik bij de kleuters en dit overlegd met de onderbouwcoördinator. Naar aanleiding van dit overleg hebben we een keuze gemaakt voor het digibord dat wij het meest geschikt vinden voor de kleuters. Met de juffen uit de onderbouw gaan we nu kijken op welke we de scholing het beste kunnen laten plaatsvinden.

Ik heb hiermee gewerkt aan de Kennisbasis ICT op de volgende punten: Professionele attitude, Instrumentele vaardigheden, Didactiek en arrangeren en ontwikkelen. De vakken die ik hierbij heb ingezet zijn: Onderwijskunde en Pedagogiek, Muziek, Bewegingsonderwijs, Onderzoeksvaardigheden.

Hoe relateer ik dit aan mijn visie op onderwijs? Ik wil gedifferentieerd lesgeven om leerlingen op hun eigen niveau zich te laten ontwikkelen. ICT biedt hier de mogelijkheden voor. Ik wil leerlingen zelfstandig kunnen laten werken. ICT biedt ook hier de mogelijkheden voor. Ik wil leerlingen laten samenwerken. Ook hier biedt ICT mogelijkheden. Ik vind het ontwikkelen van meta-vaardigheden bij leerlingen belangrijk. Ook hier biedt ICT mogelijkheden voor.

In de voorbeelden die ik hierboven noem heb ik de ideale situatie geschetst naar aanleiding van de context van de opleiding waar ik werk. In andere contexten ziet die ideale situatie er waarschijnlijk weer anders uit. Of de context waarin ik functioneer ideaal is om zo goed mogelijk de Kennisbasis ICT te implenteren is een vraag waarvan ik het antwoord overlaat aan iedereen die bovenstaande leest.

Op dag twee van de onderwijsdagen (#owd2010) heb ik de volgende sessie bijgewoond: keynote van Christiaan Alberdingk Thijm, eigen sessie verzorgd over het programma SketchUp en de mogelijkheden voor rekenen, presentatie over verrijkte weblectures en de afsluitende keynote van Sugata Mitra.

Keynote van Christiaan Alberdingk Thijm
C.A. Thijm is gespecialiseerd in auteurs- en informatierecht aan de UvA. Hij is auteur van het boek “Het nieuwe informatierecht”, nieuwe regels voor het internet. Daar zo meer over. In zijn lezing ging hij vooral in op de sociale media waarbij hij de vraag stelde hoe sociaal de sociale media is. Hij gaf aan dat alle media waarmee je kunt communiceren sociale media is. Een mooie eenvoudige definitie vond ik.
Hij gaf aan dat er verschillende manieren zijn waarop mensen via sociale media met elkaar communiceren:

  • promotie
  • praten
  • pesten

Bedrijven gebruiken sociale media om zich te promoten (communicatie in een richting), maar ook bands en anderen doen dit. Praten (communicatie in twee richtingen) zie je daadwerkelijk steeds meer gebeuren. Thijm liet een slide zien waarin staat hoeveel er bijvoorbeeld geretweet en gereageerd (@) werd op berichten. In zo’n zeventig procent van de gevallen is het alleen nog maar zenden. Tot slot pesten (ook een vorm van eenrichtingscommunicatie, volgens mij) waaronder Thijm bijvoorbeeld spam schaarde en de actie van Youp van het hek tegen T-mobile.

Het nieuwe informatierecht
Is de titel van het boek dat Thijm geschreven heeft en waarin op heldere manier informatierecht wordt uitgelegd. Hij gaat in het boek in op de volgende onderwerpen:

  1. Inleiding op informatierecht
  2. Spam vs privacy
  3. Peer to peer vs auteursrecht
  4. Domeinnamen vs merkenrecht
  5. De vrijheid van meningsuiting op internet
  6. Aansprakelijkheid van informatietussenpersonen
  7. Conclusies: nieuwe regels op internet

Die nieuwe regels luiden:

  1. reguleer gedrag en niet techniek
  2. wees zuinig met wetgeving
  3. technologieneutrale wetgeving bestaat niet
  4. techniek reguleert
  5. wat offline geldt, geldt niet online
  6. rechters moeten terughoudend zijn in het toepassen van hun eigen recht
  7. het auteursrecht moet worden aangepast aan het internet
  8. tussenpersonen moeten gevrijwaard blijven van aansprakelijkheid
  9. democratiseer het internet
  10. houd de toegang tot internet open

SketchUp en de mogelijkheden voor rekenen
Vanaf half twaalf tot kwart over één mocht ik zelf een workshop houden op de beursvloer over SketchUp. Alle computers waren bezet en ik hoop dat iedereen een beetje de boel heeft kunnen volgen. De presentatie die ik hiervoor gebruikte ter introductie vind je hieronder. Alle voorbeelden zijn terug te vinden via de plaatjes in de presentatie.

Verrijkte weblectures
Een onderwerp dat tot voor kort nog zich ver buiten mijn gezichtsveld afspeelde omdat op Hogeschool Domstad we hier geen mogelijkheden voor hadden. Nu we gefuseerd zijn met de HU komt dit opeens een stuk dichter bij. Daar wordt gewerkt met Presentations2Go. Vandaar dat ik deze sessie van van de Special interest Group (SiG) Webstroom en SiG xs=use/ handicap + studie bijwoonde.
Ik vind weblectures an sich al verrijkend voor het onderwijs maar Chris Nieuwenhoven, Linda Nieuwenhuijsen en Sylvia Moes lieten zien dat behalve opgenomen video’s van de docent je nog meer kunt doen door digitale bronnen toe te voegen en door weblectures te ondertitelen (voor doven) en daarmee ook doorzoekbaar te maken.
Het lijkt me een goed idee als we binnen ons onderwijs ook gaan werken met verrijkte weblectures. Zo kun je studenten in de beperkte tijd die je hebt toch zoveel mogelijk op weg helpen.

Sugata Mitra
De onderwijsdagen werden in stijl afgesloten door Sugata Mitra. Vond het bijzonder om hem nu ook live mee te maken na hem verschillende keren gezien te hebben via TED-filmpjes. Hij is bekend van de “the hole in the wall” onderzoek. Kern van zijn verhaal was dat het gebruik van netwerken veranderingen in het onderwijs tot stand kan brengen (als ik het in mijn eigen woorden weer geef). Samenwerkend leren zorgen kinderen ervoor dat ze elkaar verder helpen met onderwerpen waar ze in hun eentje niet uitkomen.
In zijn onderzoek stelde hij zich de vraag of kinderen iets kunnen leren als de leraar het hen niet verteld. Het blijkt dat leerlingen met de problemen die ze voorgeschoteld krijgen enthousiast aan de slag gaan. Ze komen dan tot een bepaald niveau. Om hen verder te helpen/ uit te dagen gebruikte hij de grootmoeder methode. Iemand die zegt: wat knap dat je dat kan, dat kon ik toen ik zou oud was als jou nog niet. Dat werkt blijkbaar zo succesvol dat hij nu online oma’s heeft (grannies in the cloud).
In die Self Organizing Learning Environment (SOLE) zou ik me nog wel eens verder willen verdiepen. Is het echt mogelijk om leerlingen zo te laten werken en goede resultaten te halen? Misschien dat ik me in de komende tijd hier nog eens verder in verdiep.

Vandaag was de eerste dag van de onderwijsdagen 2010 (#owd2010). Mijn programma zag er als volgt uit: keynote bijwonen van Curtis Johnson, lezing van Wilfred Rubens, rondje beursvloer, zelf een presentatie verzorgen en afsluitend naar de keynote van Michiel Muller.

Curtis Johnson
Is schrijver van het boek Disrupting Class. In zijn keynote ging hij in op de manier waarop disruptive technology te werk gaat. In het kort komt het neer op het opkomen van een nieuw product dat het oude product vervangt. Niet omdat het nieuwe product direct beter is maar omdat het zaken wel gemakkelijker maakt. Een ander kenmerk is dat het snel beter wordt en dan ook beter dan de bestaande producten. Een laatste kenmerk is dat het de “middle man” uitschakelt. Een intermediair die er voor zorgt dat je krijgt wat je wilt. Hier maakte hij een mooie vergelijking met telefoonoperatoren die je doorverbinden met de andere kant van de lijn, monniken die er voor zorgen dat teksten vermenigvuldigd werden.
Hij gaf hierbij ook aan dat de oude producten niet verdwijnen maar wel een andere functie krijgen in het dagelijks gebruik. Een mooi voorbeeld hiervan vond ik was rijden in een rijtuig voortgetrokken door een paard. Kan natuurlijk nu met de auto maar een paardenritje is toch weer romantischer.
Johnson gaf aan dat de school twintigste eeuws is. Waarbij net gedaan wordt of kennis schaars is (terwijl het in overvloed aanwezig is), worden aparte cursussen aangeboden (terwijl problemen multidimensionaal zijn), waarbij we ons richten op preformance problemen (in plaats van op motivatieproblemen), waarin studenten allemaal hetzelfde zijn (in plaats van erg verschillend) en waarin standaardisatie het uitgangspunt is (in plaats van radical personalisation).
Tot slot gaf Johnson aan hoe je ruimte kon bieden aan disruptive innovation. Twee zaken zijn hier in ieder geval voor nodig volgens hem: een aparte ruimte waarin geëxperimenteerd kan worden en autonomie.

Presentatie Wilfred Rubens
De presentatie van Wilfred ging over motivatie en leren. Hij benoemde 9 manieren om mensen te motiveren:

  1. autonomie (daar is ie weer)
  2. doelgerichtheid (betekenisvol en authentiek)
  3. betrokkenheid (meesterschap)
  4. sociale verbondenheid (social presence)
  5. perceptie van interactie
  6. publiceren
  7. privacy
  8. progressie zien
  9. gebruikersvriendelijkheid

Een boek dat Wilfred aanhaalde was het boek Drive van Daniel H. Pink.

Tijdens de sessie werd ook met een backchannel gewerkt en was er gezorgd voor een zaalmicrofoon. Daarvoor had Wilfred ondersteuning van twee mensen. Ik vond het knap om te zien hoe het in de presentatie verwerkt was. Het leverde vooral een mogelijkheid op om vragen vanuit de zaal te stroomlijnen. Willem Karssenberg die de backchannel monitorde deed dit prima. Als spreker heb je namelijk geen tijd om de vragen die interessant zijn er uit te filteren. Er waren niet veel mensen die thuis via de backchannel reageerden volgens mij.
Zelf weet ik niet of ik de backchannel zou durven inzetten. Je moet wel heel goed de lijn van je verhaal kunnen vasthouden. Dat gebeurde gelukkig wel.

Rondje beursvloer
Na de eerste presentatieronde ben ik de beursvloer opgegaan. Daar gekeken bij de Surface tafel met daarop educatieve software van het bedrijf Onwijs. Die hadden mooie software gemaakt voor touchoppervlaktes waar je met meerdere mensen tegelijkertijd aan kunnen werken. Een mooie manier om leren bij een groep leerlingen te stimuleren.
Ik heb ook nog gekeken bij de stand van de HU die samen met Presentations2Go een onderzoek deden naar taggen van weblectures. Mooie ontwikkelingen waar we binnen ons eigen onderwijs ook maar naar moeten gaan kijken.

Eigen presentatie
In de ronde van 14:45 tot 15:30 mocht ik zelf een presentatie verzorgen. Deze ging over de vraag wat, wie en hoe je ICT in de lerarenopleiding kan inbedden. Gelukkig was er genoeg belangstelling voor de presentatie. Vond het ook erg leuk om te geven en met anderen van gedachten te wisselen. De presentatie die ik gaf staat hieronder. Daaronder vind je het overzicht dat ik samen met mijn collega Don Zuiderman heb gemaakt van ons programma tot nu toe.
Vond het fijn om te zien dat er verschillende collega’s van de HU bij aanwezig waren. Morgen hebben we tijdens de lunch afgesproken om met elkaar te praten over de onderwijsdagen.

Programma Overzicht ICT

Michiel Muller
De afsluitende keynote was van Michiel Muller. Hij vertelde een verhaal over ondernemerschap. Een aansprekend verhaal waarin hij duidelijk maakte hoe hij met Route Mobiel, Tango en BiedenenWonen zich als innovatieve ondernemer heeft gedragen.
Hij liet in zijn presentatie ook de creatiespiraal van Marinus Knoope zien. Die kende ik nog niet maar zag mooie overeenkomsten met de cyclus van Kantelende Kennis die we bij het lectoraat gebruiken.

Vooral de stappen Geloven en Volharden spraken me erg aan. Ergens achter gaan staan, houdt dit voor mij in, en daar dan ook helemaal voor gaan. Niet half bakken maar echt met overtuiging.

Na het aanvullen van de kennisbasis ICT van ADEF met de Pabotool en de Kernconcepten ICT heb ik ook nog gekeken naar de volgende modellen: TDA, Teach There, U-teacher, Unesco ICT standards. Dit resulteerde in de volgende versie van de Kennisbasis-ICT:

Kennisbasis-ICT November 2010

Als je wilt weten hoe ik te werk ben gegaan hierbij dan kun je het volgende werkdocument er op nalezen:

Kennisbasis ICT Plus Plus Plus

Waar ik vooral benieuwd naar ben is wat anderen hier van vinden. Passen de aanvullingen in de lijst? Wordt de lijst hiermee niet te lang?

Ter voorbereiding op mijn presentatie aanstaande dinsdag op de onderwijsdagen 2010 van SURF en Kenniset heb ik nogmaals gekeken naar de kennisbasis ICT. In een vorige post liet ik al zien hoe deze set van ADEF gemakkelijk aangevuld kan worden met ontbrekende competenties vanuit de Pabotool. In een tweede ronde heb ik gekeken welke competenties nog niet aan bod kwamen als ik de kernconcepten erbij pak zoals ik die heb geformuleerd voor de generieke kennisbasis van de HBO-raad. Combineer ik die dan krijg ik het volgende lijstje:

kennisbasis-ICTplusplus

In blauw staan de punten die ik vanuit het document kernconcepten ICT heb aangevuld. Duidelijk is dat ook de ontbrekende punten zich makkelijk laten opnemen in het bestaande model. Volgens mij is dit wel een redelijk compleet model voor wat betreft de kennisbasis ICT. Ben benieuwd hoe anderen hier over denken.

Op 20 april 2011 eindigt het lectoraat Kantelende Kennis met het evenement “De Verleiding”. Tijdens deze bijeenkomst laten we zien wat de opbrengsten zijn van het lectoraat en hoe je die kunt gebruiken in je eigen praktijk. Het evenement is bedoeld voor iedereen die samen leren vorm wil geven.

In de video hieronder geeft Helga van de Ven, een van de kenniskringleden vanuit de Kempel aan waarom je hierbij aanwezig zou moeten zijn.

Het Kidsportaal van WikiKids is nog toegankelijker en helderder beschreven. Alle informatie die je nodig hebt vind je bij elkaar. Hij is nu helemaal ingericht op de gebruiker die nog weinig tot geen ervaring heeft op WikiKids. Tegelijkertijd biedt het genoeg uitdaging voor kinderen die al meer aan kunnen. Het Kidsportaal is onderverdeeld in de volgende kopjes:

  • Hoe begin ik met een nieuw artikel?
  • Hoe maak ik mijn artikel op?
  • Welke teksten en plaatjes mag ik gebruiken?
  • Mag ik iets overnemen van een andere website?
  • De regels van WikiKids.

In de komende tijd werken we ook nog het Onderwijsportaal bij en zorgen we voor presentaties die leraren in de klas kunnen gebruiken. Ook maken we nog werkboekjes voor leerlingen en lesbrieven. Daarmee wordt het nog gemakkelijker WikiKids in de klas in te zetten.

Tekst en beeld zijn al duidelijk aanwezig in het kader van mediawijsheid. Maar getallen zie ik nog niet zo direct terugkomen. En toch is dat onderwerp dat centraal stond in het overleg dat wij hadden vandaag met onze rekencollega’s.
We zijn druk bezig met het voorbereiden van het volgende thema (thema 6). En ook in dit thema werken we samen met de rekencollega’s. In het vorige thema stond de interactieve nabespreking met behulp van het digibord centraal. Het volgende thema gaat over vakoverstijgend werken (of: projectmatig werken, thematisch werken, vakgeïntegreerd werken). Bij vakoverstijgend werken hanteren we vanuit ICT de volgende vierdeling:

  • mogelijkheden van ICT tijdens de introductie;
  • mogelijkheden van ICT tijdens het doen van onderzoek;
  • mogelijkheden van ICT tijdens samenwerken en discussiëren;
  • mogelijkheden van ICT tijdens het presenteren.

Vorig jaar behandelden we deze onderwerpen allemaal zelf in de les. Nu proberen we dit samen met de collega’s van Rekenen, Nederlands en Geschiedenis te combineren. En vandaag hadden we dus overleg met de rekencollega’s.

Voor de combiles rekenen en ICT richten we ons op de tweede stap uit de vierdeling: mogelijkheden van ICT tijdens het doen van onderzoek. In combinatie met rekenen levert dit het volgende op: met een rekenbril kijken naar de mogelijkheden die ICT biedt bij het doen van onderzoek.

De vraag is natuurlijk: hoe kun je met een rekenbril kijken naar de mogelijkheden van ICT bij het doen van onderzoek? Daarvoor moet je iets weten over wat de didactiek van rekenen is en wat de mogelijkheden van ICT zijn. Vanuit rekenen is een van de aspecten die belangrijk is: het kritisch kunnen omgaan met getallen in de wereld om je heen. Traditioneel zijn dit opdrachten die ook wel bekend staan onder de naam: “rekenen met de krant”. In dit soort opdrachten staat een krantenartikel centraal waarin rekenkundige informatie staat vermeld met, kort door de bocht geformuleerd, de vraag: klopt dit? Dit soort opdrachten kun je ook doen als je het internet gebruikt. Het komt daarmee in het kader te staan van de vraag: klopt deze informatie die ik vind op internet als ik die vanuit een rekenkundige kant bekijk? Het maakt daarmee deel uit van mediawijsheid.

Concreet voorbeeld

We hadden studenten in thema 5, om te laten nadenken over informatie-/ zoekvaardigheden, de volgende vraag voorgelegd:

Hoe lang is het lopen van het Centraal Station in Amersfoort naar ons nieuwe gebouw?

Voor deze vraag moet je beschikken over een aantal informatievaardigheden. Je moet namelijk bedenken dat je het adres van de nieuwe hogeschool moet opzoeken (welke zoekwoorden gebruik ik hiervoor) en je moet weten dat je een website kunt gebruiken waarop je die informatie kunt invoeren (bijvoorbeeld Google Maps). Daarna moet je weten hoe je de informatie invoert op de website (onderdeel Routebeschrijving, van A naar B: A) Centraal Station Amersfoort; B) De Nieuwe Poort, Amersfoort; en optie Lopen kiezen). Dan zou dit de route kunnen zijn die je krijgt:

Maar iedereen die al wel eens naar de nieuwe hogeschool is gelopen weet dat je beter de achteruitgang kunt nemen:

Google rekent dan direct voor je uit dat deze 800 meter in zo’n 9 minuten gelopen kan worden.

Google rekent het je dus voor. Maar klopt het ook wat er staat? Kun je ook nagaan of de berekening die Google gemaakt heeft ook klopt? En die vraag is waar het rekenkundig dus interessant wordt. Wat als je 800 meter in 9 minuten loopt, hoeveel kilometer per uur loop je dan? En is dat snel? Is dat een snelheid die jij zou kunnen volhouden, of geldt dat voor een volwassen iemand?
Kritisch omgaan met rekenkundige informatie op internet. Ik vond het overleg erg interessant. Aan studenten straks de opdracht om hun eigen kritische vragen te stellen en hier kinderen weer bewust van te maken. Ik ben benieuwd met wat voor rekenproblemen zij komen en hoe ze dit verbinden met projectmatig werken.